Op de website van Voetbal International vind men een Pro artikel en dat betreft een uitgebreid interview met AZ trainer Mararen Martens.
Maarten Martens (41) streeft ernaar met AZ te laten zien dat ook een opleidingsvereniging de hoofdprijs kan veroveren. Een gesprek met de Belgische coach over het vakgebied van trainer, Louis van Gaal, de opvallende talenten en het dineren op afstand.
U bent als speler in 2009 kampioen geworden met AZ. Hoe realistisch is het dat u dat ooit ook als trainer voor elkaar krijgt?
‘Dat was een andere tijd, met veel grote aankopen. Maar we geloven absoluut dat we op termijn ook kampioen kunnen worden met onze aanpak. We zijn een interessant programma aan het ontwikkelen. Dit is een heel uitdagend project en dat kost tijd. We willen iets unieks neerzetten. In het seizoen dat we destijds kampioen werden, stonden we een keer met elf verschillende nationaliteiten aan de aftrap. Dat zal niet snel meer gebeuren. We willen succes boeken met een flink aantal zelf opgeleide jongens van hier uit de buurt, in combinatie met goed gescoute spelers van buitenaf. Dat motiveert mij iedere dag. De verloren bekerfinale, met speeltijd voor acht jongens uit de opleiding, heeft de honger alleen maar groter gemaakt.’
Bij AZ was Louis van Gaal de eerste jaren uw trainer. Wat maakte hem anders dan anderen?
‘Alles wat Louis over voetbal zei, klopte in mijn ogen gewoon. Neem alleen al hoe hij details in teamtrainingen opmerkte. Toen dacht ik meteen: Deze man snapt het spelletje. Hij kon het ook nog eens zeer overtuigend overbrengen. Met zijn passie straalde Louis een enorme energie uit. Mijn enige kanttekening is dat hij zich vaak aanpaste aan tegenstanders. Terwijl we in mijn ogen op dezelfde manier konden blijven spelen. In ons kampioensjaar hebben we dat ook gedaan. Vaak hetzelfde, geen experimenten. Waarschijnlijk waren we toen zó goed, dat Louis het niet meer nodig achtte slimmigheden te bedenken ten opzichte van de tegenstander.’
Volgens zijn totale mens-principe hebben privé en werk invloed op elkaar. U heeft ervoor gekozen uw gezin niet mee te nemen naar het land waar u werkt, net als bijvoorbeeld Arne Slot en Francesco Farioli. Met welke achterliggende gedachte?
‘Natuurlijk mis ik het samenzijn met mijn gezin. Maar het is een bewuste keuze, dus ik klaag daar niet over. Het scheelt dat je elkaar in de moderne tijd kunt zien tijdens het bellen. Dan kun je bijvoorbeeld op afstand toch nog samen dineren. Aan de andere kant: je hoort vaak van trainers dat ze thuis dan wel fysiek aanwezig zijn, maar mentaal niet. Gert Verheyen, oud-international van België en nu tv-analist, vertelde eens over een etentje met zijn vrouw in zijn tijd als trainer. Dat zij een verhaal aan het vertellen was, terwijl Gert aan zijn rechtsback zat te denken. Hij is gestopt als trainer.’
‘Aan mezelf merk ik hoe belangrijk het is, soms met andere dingen bezig zijn. Even golfen of snookeren. Of een halve dag terug naar huis in België. Dan schakel ik het voetbal even helemaal uit. Voor mij zou het moeilijker zijn alle dagen thuis te komen, waarbij mijn gezin zich afvraagt of ik met mijn gedachten nou wel of niet echt aanwezig ben. Dat is dan niet duidelijk. Iedereen maakt hierin zijn eigen keuzes en voor ons werkt de huidige situatie goed.’
Schets de sfeer in uw thuishaven Bassevelde eens?
‘Het is een klein en rustig dorp. Een paar duizend inwoners, een kerk, een café, een voetbalclub. Met daaromheen veel weilanden en koeien. Ons huis is in een doodlopende straat, met een fijne tuin erbij, heel relaxed.’
Toby Alderweireld en Jan Vertonghen vertelden na hun komst naar Ajax dat ze moesten wennen aan de grote bekken in Nederland. Herkenbaar?
‘Zeker. Ik heb daar een jaar moeite mee gehad. Dat was mijn eerste seizoen bij RKC. Waalwijk is natuurlijk geen Amsterdam, maar de halve ploeg bestond uit jongens uit de Randstad. Ik moest wennen aan de directe manier van communiceren en de voortdurende opmerkingen. Tot je doorkrijgt dat het juist wordt geapprecieerd als je daarin meegaat. Toen ik na twee jaar RKC naar AZ ging, was de overgang veel makkelijker dan van Vlaanderen naar Waalwijk. Het helpt natuurlijk ook als je steeds beter gaat voetballen.’
Wanneer ontwaakte de trainer in u? Volgens Van Gaal had u als speler al aan een half woord genoeg om te begrijpen wat er moest gebeuren in het veld.
‘Dat klopt wel. Ik had snel door wat de bedoeling en het doel was van trainingsvormen. Maar dingen begrijpen is nog iets anders dan dingen overbrengen op anderen. Wat je als trainer moet doen. Je kunt didactisch heel goed zijn, maar het gaat erom dat je mensen ook echt ráákt. Louis had een goed verhaal én hij kon het goed verkopen. Die combinatie was zijn grote kracht. Mijn interesse in de aanpak van trainers is er in mijn spelerstijd eigenlijk altijd geweest. Zonder dat ik bewust nadacht of ik zelf ooit trainer zou worden.’
Op welk vlak van het trainersvak moet u zichzelf nog het meest ontwikkelen?
‘Precies waar we het nu over hebben. Het gaat in topvoetbal vaak over tactiek. Maar het allerbelangrijkste is hoe je spelers kan raken, zodat je ze meekrijgt in wat je voor ogen hebt. Dat is een aspect waarmee ik nog veel bezig ben. Hoe ik dat kan verbeteren. Hoe verkoop je de boodschap? Waarbij je nooit moet vertellen om het vertellen. Beter gebruik je minder woorden die wél raak zijn. Daar komt bij: tijden veranderen, spelersgroepen veranderen. De ene groep heeft behoefte aan tactische duidelijkheid, de andere groep moet je juist niet te veel laten nadenken. Die balans vind ik superinteressant.’
Het vorige seizoen was het minst productieve in acht jaar tijd. Hoe kan het rendement verhoogd worden?
‘De eerstvolgende stap die we moeten maken, is dat we er beter in slagen wedstrijden naar ons toe te trekken. Vooral tegen compacte ploegen, die laag op het veld staan en onder ons op de ranglijst stonden. Die moeten wij kapot spelen. In de eindfase van het aanvallen waren we vorig seizoen niet doortastend genoeg. Voetbal is een heel ander spelletje als je de tegenstander hebt liggen. Dat moeten we eerder en vaker voor elkaar krijgen.’
Hoe?
‘Dat is eigenlijk heel simpel. We moeten een dusdanige structuur in het team aanbrengen, dat er automatismen ontstaan. Daarbij heb je heel goede spelers nodig. Dan lukt het. Waarbij het ene net zo belangrijk is als het andere. Kijk, vorig seizoen waren de jonge spelers nog niet robuust genoeg om twee keer per week alles te spelen. Waardoor we regelmatig moesten wisselen in de opstelling. Dat helpt niet. Ook waren er spelers die hun vertrouwen in wedstrijden nog moesten opbouwen. Ernest Poku, bijvoorbeeld. Hij heeft alles om een verschilmaker te zijn. Het moment waarop hij dat gaat doen is heel dichtbij. En zo zijn we met alle spelers bezig om ze op een hoger niveau te krijgen.’
Hoeveel winst valt er nog te halen uit vrije trappen en corners?
‘Vorig seizoen hebben we na de winterstop op dat gebied al een inhaalslag gemaakt. Het saldo van aanvallende en verdedigende standaardsituaties was uiteindelijk plus tien. In België eindigde Union Sint-Gillis op plus twintig. Dus daar is bij ons zeker ruimte voor verbetering.’
Uit jullie evaluatie van vorig seizoen kwam naar voren dat het spel aanvallender en dominanter moet. Is het een optie om met twee aanvallende middenvelders te gaan spelen?
‘Natuurlijk is dat een optie. In de hoge opbouw kom je dan zelfs uit op drie nummers 10. Maar wat je niet moet vergeten: je kan aanvallend pas dominant zijn, als je een bepaalde stabiliteit hebt opgebouwd. Ieder facet van ons spel moet dus op orde zijn. Want als je te veel achter de bal moet aanlopen, raak je te vermoeid om aanvallend het verschil te maken. Het hele team moet dus naar een hoger niveau gebracht worden.’
Hoe belangrijk is het binnenboord houden van Sven Mijnans voor u?
‘Sven is heel belangrijk voor ons. Hij is een super-complete middenvelder. Meer goals maken komt niet alleen voort uit dominantie aan de bal. Je moet ook zónder bal dominant zijn. Zodat je de bal op het juiste moment op de juiste plaats verovert. Ook daarin is Sven heel belangrijk. En in sommige facetten van het balbezit is hij zich nog steeds aan het ontwikkelen. Dan doel ik op zijn spel in kleine ruimtes en het doordraaien. Als Sven daarin een nóg hoger niveau haalt, heb je het over een nummer 10 wiens kwaliteit richting Europese top gaat.’
Wat ziet u als de beste positie van Kees Smit?
‘Op termijn is de nummer 8-positie de allerbeste plek voor Kees. Komend seizoen is hij kandidaat voor nummer 8 en nummer 10. Kijk, heel goede spelers, die ook fysiek top zijn, kan je op alle posities kwijt. Die zijn slim genoeg. Kees heeft vorig seizoen ook hangend op de flank gespeeld. Je ziet vaak dat grote talenten doorbreken op een positie die niet hun favoriete is. Pas daarna komen ze in de as terecht. Omdat daar de spelers staan die het team dragen.’
De directie wil de spelerskern bij elkaar houden deze zomer. Dat blijkt nu al niet makkelijk te zijn, gezien het vertrek van Ruben van Bommel en de belangstelling voor andere spelers. Baart u dat zorgen?
‘Nee. Omdat ik ervan overtuigd ben dat we met een goede selectie het seizoen zullen ingaan. Er vertrekken altijd wel een paar pionnen. Dan moeten de andere jongens klaar zijn om dat op te vangen. En we kijken wat we er nog bij kunnen halen. Maar de huidige kern bijeen houden blijft voorop staan. Flink wat spelers hebben inmiddels hun contract verlengd.’
Veel supporters denken anders. Die zien deze zomer opnieuw tientallen miljoenen binnenstromen en vinden dat er meer geld op de transfermarkt moet worden uitgegeven.
‘Ik snap dat mensen dat roepen vanuit een supportershart, maar zakelijk ligt dat anders. Maar het is belangrijk te beseffen dat AZ een opleidingsclub is. En dat de verkoop van spelers onderdeel is van het model waarmee we de club gezond houden. Bovendien helpt het aantrekken van een dure speler echt niet altijd. We werken hier volgens een bepaalde visie en die blijven we volgen.’
Wat typeert in zijn algemeenheid een talent uit de AZ-opleiding?
‘Onze talenten zijn voetbalslim. Voor een trainer is dat heel prettig. Ze herkennen wat een tegenstander doet en kunnen daar vaak iets tegenover stellen. Zelf oplossingen bedenken is een belangrijk punt in onze opleiding. Dat merk ik aan de jongens die doorstromen naar de A-selectie. Als spelers zelfredzaam zijn in het veld, hoef je ze als trainer niet voortdurend dingen op te leggen.’
Na de doorbraak van Mexx Meerdink eind vorig seizoen, is de strijd met Troy Parrott om de spitspositie losgebarsten. Wat is de tussenstand?
‘We hebben nu twee heel goede spitsen en op het veld zal bepaald worden wie er gaat spelen. Mexx heeft fysiek een inhaalslag gemaakt, hij is een stuk robuuster geworden. Dat moeten we zo houden. Ook Troy heeft fysiek stappen gezet in zijn eerste seizoen bij ons. Als je kijkt hoe ze hun rol invullen, vind ik het niet heel verschillende types. Allebei zijn ze balvast en doelgericht. Uiteraard zijn er ook verschillen. Troy is net wat verder in het samenwerken bij het verdedigende aspect, omdat hij vorig seizoen veel heeft gespeeld. Mexx heeft met zijn energie en impact gigantische wapens. Ik ben benieuwd naar de vervolgstappen in hun ontwikkeling.’
U heeft ooit gezegd dat vroegrijpe spelers vaak minder open staan voor feedback van trainers. Wat merkt u daarvan in de jonge spelersgroep van AZ?
‘Dat bedoelde ik in algemene zin, want er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen. In België vond ik Romelu Lukaku altijd een goed voorbeeld: vroegrijp en toch ontvankelijk voor feedback. Nog steeds trouwens. Hij speelt niet voor niets nog steeds in de top. Maar gemiddeld gezien herken ik het nog steeds, dat talenten die het in de jeugd makkelijk is afgegaan, wat makkelijker over dingen kunnen denken. Want het loopt toch wel.’
Kees Smit is zich daarvan bewust, vertelde hij laatst.
‘En dat is heel goed. Kees is een tikkeltje eigenwijs en vooral vastberaden, maar staat zeker open voor feedback. Ik heb hem vorig jaar gezegd dat hij in verdedigend opzicht volwassener moet worden. Dat pakt hij steeds beter op. Ook fysiek maakt hij stappen. Na zijn relatief gemakkelijke tijd in de jeugd, realiseert Kees zich dat hij aan de bak moet, om ook op het hoogste niveau een verschilmaker te zijn en te blijven. Als Kees deze stappen blijft maken, wordt dat een superinteressant verhaal natuurlijk.’
Hoe houdt u de talenten rustig in hun hoofd, in een tijd waarin sommigen nu al worden gelinkt aan Europese topclubs?
‘Die discussie voer ik weleens met andere trainers. Je kunt er veel aandacht aan besteden en alles constant bespreken met die jongens. Soms maak je het dan alleen maar groter. Zolang ze bij AZ zijn, is iedere werkdag een kans om een betere speler te worden. Zo staan de jongens er volgens mij zelf óók in. Zelf kom ik uit een tijd dat je trainers amper sprak. Je ging gewoon aan de slag. Maar goed, tijden veranderen. Ook binnen AZ heerst een cultuur dat alle trainers met spelers uitgebreid gesprekken voeren.’
Van Gaal vertelde altijd juist veel met zijn spelers te communiceren.
‘Dat klopt, zeker de individuele benadering in teamgesprekken. Maar ik kan me persoonlijk weinig een-op-een gesprekken met Louis herinneren. Als je dat bedoelt wordt het in mijn ogen wat overdreven. Misschien had hij door dat ik die behoefte niet zo had. Het gaat erom dat iedere speler zich gewaardeerd voelt en een belangrijk onderdeel van het team. Dat zit in kleine dingen. Verder moet je vooral op het veld met elkaar aan de slag gaan. Dat kon Louis als geen ander.’
Heeft u verder inspiratiebronnen binnen of buiten het voetbal?
‘Al mijn ervaringen met collega-trainers en trainers van vroeger zijn inspiratiebronnen voor mij. En binnen onze eigen organisatie hebben we nu Merijn Zeeman, de algemeen directeur. Iemand die in het wielrennen de absolute top heeft bereikt. Het zou gek zijn als ik daar geen inspiratie uit haal, als zo iemand dagelijks in je nabijheid verkeert. Ook vind ik het bijvoorbeeld interessant met Sébastien Pocognoli te praten over zijn werk, hoe hij als jonge trainer kampioen is geworden met Union Sint-Gillis.’
U komt meestal kalm over langs de lijn en na afloop, behalve als het over sommige arbitrale beslissingen gaat. Wat is dat?
‘In principe ben ik een rustig persoon en dat wil ik ook uitstralen naar mijn spelers. Maar ik heb ook emotie en passie in me en kan slecht tegen onrecht. Dus op zulke momenten kom ik op voor mijn team en komt dat er soms uit. Dat staat heel vaak los van het resultaat van de wedstrijd. In de kern probeer ik juist zo min mogelijk over de arbitrage te praten.’
Waaraan moet een ploeg van Maarten Martens te herkennen zijn?
‘Hopelijk aan de passie. Dat het team nooit iets laat lopen. Je kunt honderd strategieën bedenken, maar als spelers niet volle bak gaan, wordt het lastig. In wedstrijden tegen kleinere clubs hebben we dat vorig seizoen minder gezien en dat trek ik mezelf heel erg aan. Terwijl het in verschillende grote wedstrijden wél lukte. Dat moeten we áltijd voor elkaar krijgen. Waarbij het team voorop staat. Spelers moeten in het belang van het team hun kwaliteiten inzetten en daardoor opvallen. Natuurlijk houd ik ook van attractief en technisch fraai voetbal. Maar alles begint bij teamgeest en passie.’